In augustus 2022 schreven we in deze rubriek over het Chinese huisaltaar en over de paneeltjes die er in staan, met de namen van de overledenen. Inmiddels weten we ook wat er op de paneeltjes staat, een eerste stap om de geesten van de overledenen rust te gunnen.
Yang Hu studeert kunstgeschiedenis aan de Universiteit Utrecht. Zij doet onderzoek naar de (verwoeste) katholieke kerk in Yanzhou, provincie Shandong, in China. Deze kerk is gesticht door de SVD, de missionarissen van Steyl. Het Missiehuis kon haar helpen met de ontwerptekeningen van de kerkramen, die ze nog in hun archief hadden. Yang bezocht ook het Missiemuseum en vroeg ons naar de achtergrond van het huisaltaar. We namen de paneeltjes uit het altaar, haalden ze uit elkaar en fotografeerden de teksten aan de binnen- en buitenkant.
Yang Hu heeft de teksten voor ons vertaald en toegelicht. Hierboven links is het oudste paneeltje. De overledene was geboren in 1775 en gestorven in 1851. Rechts is het jongste paneel: geboren 1896, gestorven 1923.
Op de paneeltjes staan de namen van de overledenen, hun rang en positie in het leven, en de naam van de zoon of kleinzoon die voor het paneel heeft gezorgd en verantwoordelijk is voor de bijbehorende rituelen om de voorouders te eren.
Voordat het paneel zijn definitieve plek krijgt, is er nog een belangrijke ceremonie: het aanstippen van het paneel, oftewel: het puntje op de chu 主 zetten. De Chinese karakters shên chu betekenen de ‘rustplaats van de geest’ (van de overledene). Bij het beschrijven van het paneel wordt de punt op de chu weggelaten. Pas bij de definitieve plaatsing wordt deze punt met rode inkt toegevoegd door een mandarijn, tijdens een ceremonie met de hele familie. Pas dan is het paneeltje de permanente verblijfplaats van de geest.
Zie de rode punt op het karakter chu 主 , zowel op het rechter- als het linkerpaneel
Voor een huisaltaar met paneeltjes wordt regelmatig geofferd en bij speciale gelegenheden zijn er rituelen met de hele familie. Als de familie er niet meer is, of er om een andere reden niet voor het altaar gezorgd kan worden, gaan de geesten dwalen en vormen ze een bron van gevaar. De gemeenschap huurt dan iemand in, die minimaal twee keer per jaar (in het voor- en najaar) een offer brengt bij deze verweesde geesten. Yang Hu probeert nu voor het Missiemuseum de families van het huisaltaar en hun nazaten te lokaliseren. Wellicht kunnen de dwaalgeesten dan alsnog hun rust vinden.
Met dank aan Yang Hu, ook voor de verwijzing naar het artikel James Thayer Addison, “The Modern Chinese Cult of Ancestors,” The Journal of Religion 4, no. 5 (1924): 492-503